Zonder water staat de tijd stil
De wind slijpt hoofd tot rotsblok
zonder water staat de tijd stil
weet de kale man zonder haarOpeens
klopt een wildvreemde op zijn oor
‘Zo, dus jij hebt een wasdroogcombinatie’
De kale man wijst naar een meeuw in de lucht,
maakt zich uit de voetenIedere passant volgt altijd zijn priemende vinger
die zich aftekent tegen een of andere lucht.Terwijl de dag zo opmerkelijk, zeg maar rustig
buitengewoon voorspoedig begonHij had zich er al maanden op verheugd
hij wist het preciesde maat
het soort hout
maar vooral de geur.
Eucalyptusop de kop af twee meter
de breedte hield minder nauw
Alsof god en alle andere denkbare goden
juist voor hem, en alleen voor hem
iedere nerf , een daad van liefdede plank landde zomaar op klaarlichte dag
in het middenvan zijn loodgrijze bovenkamer.
Hij kon erom dansen, hem omhelzen.
De hele dag klonk in zijn ziel‘Ik heb een plank, ik heb een plank.’
‘Je bent een postcodekanjer’
weer die wildvreemde die het waagt
intrek te nemen in zijn oorterwijl het leven zo eenvoudig is
het ligt voor de hand, maar toch
inderdaad zo eenvoudigals pak ‘m beet
een plank
En hoe blij hij ook met zijn plank is,
vooral ‘s nachts als de slaap rond zijn huis scharrelt
brandt op zijn huid, de vrouw die haar vleugels afbrak
en zachtjes zong:
‘Ik ben echt een puur mens die alleen maar schommelt.’
In een stilte zo angstaanjagend
krijt hij‘Wie, o wie slaat water uit de rots?’