Geachte kapitein,

 

Hoe valt de vloedlijn, in mij allerbelabberdst, mijn zeegroene ogen zijn
niet langer in trek, men gaat liever naar de bossen. Eveneens is men

afkerig van mijn rode loper. De kamers staan leeg, de huisbaas geeft me
nog een blauwe zondag. Al die uitvreters die op de bank ploffen.

De thuisblijvers hangen boven de theepot, die maar niet
leegraakt. En dan nog die doodgeslagen nikserigheid.

Mijn lief heeft zijn intrek genomen in een of andere
pitspoes. Voor de lekkere trek. Tussendoor

begint mijn goeroe Dr. Keller weer eens te zemelen
over onthechting en vraagt terloops een tiende van mijn zuurverdiende


Op het kleinste kamertje hangt mijn moeder
‘Tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen’


Dan nog de zonovergoten zomer die straalt dat het
een aard heeft. Voor zover de gestrande goden.


inhoud  --  volgende