Poolnachten
 

‘Hier’, zegt de man in bontjas
‘een vrouw voor onderweg’

ze heeft schurft
maar ook een mond
een verdwaalde veeg
waarin alles verdwijnt

hij aait haar tanden
hij likt haar kiezen
hij rolt haar in rode zijde
hij is haar min

zo worden ze voortgetrokken
door acht paar staalblauwe ogen
voor even verstuift de sneeuw
daarna landt zij toch

weer waar zij altijd ligt

in deze nacht, de koudste nacht
liggen de honden als sfinxen
op wacht, omdat dat zo hoort

‘saram, saram’ roept ze in haar slaap

vindt haar tweelingzus
is weer alleen

met hem


inhoud  --  volgende